Ik ging naar moeder om haar terug te zien.
Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd en
leeg, als keek zij naar de verre overzijde
van een water, niet naar mij. Ik dacht : misschien
*****
toen ik daar stond op het gazon, pilsje gedronken
in de kantine van het verpleegtehuis, de tijd
ging langzaam in die godvergeten eenzaamheid
misschien zou ‘t goed zijn als nu Psalmen klonken.
*****
Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roer-
loos stond in ‘t gras, alleen haar dunne haren
bewogen nog een beetje in de wind, als voer
*****
zij over stille waatren naar een oneindig daar en
later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoer
Hem zijn belofte na te komen, haar te bewaren.
*****
Rutger Kopland, naar Martinus Nijhoff
Met dank aan Jacobien Erbrink!