Als jonge, vrouwelijke dokter in het verpleeghuis heeft je ego het flink te verduren. Je wordt steevast aangesproken met ‘zuster’ of, als iemand in een vrolijke bui is, met ‘goeike’ en zo af en toe een ‘durske’.
Een dokter is in de beleving van veel van mijn bewoners namelijk een oudere man, liefst met grijze haren en een gedistingeerd uiterlijk. Iemand waar je meteen vertrouwen in hebt, meestal blind. Of dat nou terecht is, of niet….
Enkele reacties, als ik mij heb voorgesteld aan een bewoner:
Verbaasd: ‘Bent u de dokter?‘ – Inderdaad, ik geloof het soms zelf niet.
Overtuigd: ‘Nee, dat klopt niet hoor.‘ – Grapjas!
Boos: ‘U bent niet mijn dokter. Ik heb u niet geroepen, ik ben helemaal niet ziek!‘ – Ben ik helemaal voor niets gekomen.
Opgelucht: ‘Zuster, kunt u mij naar het toilet brengen?‘ – Tuurlijk, altijd.
Eenmaal heb ik mij volledig moeten uitdossen, met witte jas en stethoscoop rond mijn nek, omdat ik anders geen ingang vond bij een bewoner, die absoluut niet geloofde dat ik de arts was en bleef wachten tot de dokter wel zou komen. Het werkte!
Toch bevalt het me wel, zo zonder witte jas en zonder evident statussymbool. Daarom werk ik waarschijnlijk ook niet in het ziekenhuis.
En mijn ego…. ach, ik blijf liever bij mezelf.