Een skelet (of deel ervan) in het kantoor van de dokter, wie kent het niet? Tegenwoordig zijn we gezegend met plastic modellen. Onze illustere voorgangers daarentegen gingen voor het echte werk. In de 18e en begin 19e eeuw floreerde een levendige handel in lijken. Dit gebeurde legaal met lichamen van ter dood veroordeelden, maar – naarmate deze minder beschikbaar kwamen doordat de doodstraf minder vaak werd uitgevoerd – ook illegaal met lichamen van gewone burgers, die na de begrafenis (vaak midden in de nacht) werden opgegraven door grafrovers (bodysnatchers/resurrectionists) en door verkocht aan chirurgen, ter studie en oefening.
Het vervoeren van een lijk was in die tijd niet strafbaar, stelen daarentegen wel. Alle opgegraven lijken werden dus direct ontkleed. Het roven van lichamen kwam zo vaak voor dat vrienden en familieleden een graf de eerste dagen bewaakten of wachtposten werden ingehuurd om deze taak te verrichten, tot het lichaam niet meer bruikbaar zou zijn. Wachtposten werden – net als grafdelvers en begrafenisondernemers – echter ook weer vaak omgekocht. Grafrovers Burke en Hare gingen in Engeland nog een stapje verder en besloten zelf het aanbod lichamen te verhogen door nietsvermoedende mensen eigenhandig te doden en de kakelverse lichamen dan door te verkopen aan geinteresseerde medici. Nadat deze criminele praktijken in 1824 aan het licht kwamen, leidde dit niet alleen tot een golf van ontzetting, maar ook tot de Anatomy Act in 1832, die paal en perk stelde aan het gebruik van lichamen voor de wetenschap en daarmee een eind maakte aan grafroverij. Ook in Nederland speelde grafrovers een rol, zij bemachtigden hun lichamen vaak door medewerkers van armenhuizen om te kopen en zo diens medewerking te krijgen om de begrafeniswet te omzeilen.
Grafroverij kon natuurlijk alleen een lucratieve business worden dankzij de ontvangende partij: chirurgen en (patholoog)-anatomen. Zij betaalden vaak grof geld voor een goed lichaam, waarbij kinderen en zwangere vrouwen, meer opbrachten dan een man. Er zijn ook verhalen bekend van chirurgen die vooraf bestellingen deden bij hun vertrouwde grafrovers als ze verwachtten dat iemand met een interessant ziektebeeld zou komen te overlijden. Een bekende en alom gewaardeerde chirurg met een – bewaard gebleven – uitgebreide collectie van organen en lichaamsdelen (van dier en mens) is de Engelsman John Hunter (1728-1793), die onder meer ook beroemd is geworden omdat hij zichzelf infecteerde met syfilis om het natuurlijk beloop te vervolgen. Denk hierbij aan pus opgezogen uit een syfiliszweer, een naald, een typisch mannelijk lichaamsdeel en……… een dergelijke passie voor het vak is binnen het huidige corps medici (mezelf incluis) toch ver te zoeken!
In het museum gewijd aan Hunter staat het skelet van Charles Byrne, een man van ruim 2 meter (naar wat nu is vastgesteld als gevolg van acromegalie door een overproductie van somatotropine). Het verhaal gaat dat Hunter voor 500 pond de begrafenisondernemer heeft omgekocht om het lichaam van Byrne na diens dood – en tegen diens uitdrukkelijke wil! – te bemachtigen.
In 2011 gingen er stemmen op om het skelet van Byrne uit het museum te verwijderen en zijn wens eindelijk te respecteren. De discussie hierover is op dit moment nog niet ten einde.
De vastgelegde – en niet gerespecteerde – wens van Charles Byrne doet ergens denken aan de huidige worstelingen die patiënten en medici hebben met wilsbeschikkingen. Gelukkig speelt geld hierin geen rol meer, hebben dokters gezamenlijk een (zich steeds ontwikkelende) moral code vastgesteld en zijn grafrovers inmiddels verleden tijd!